Vragen maken inde past
simple
Vragen met to be: altijd were of was vooraan in
de zin.
Were you at the station?
Was he/she/it in the room an hour ago?
Were they nice people?
Was John here yesterday?
3.
Geen vorm vanto be in de zin:
gebruik did + hele werkwoord
Did
Did
Did
Did
you like the show?
he understand that man?
Alice know the answer?
they find the bank robber?
4.
tel de werkwoorden
en
volghet juiste lijntje
er staan 2 of meer werkwoorden
in de zin
draai onderwerp en pv om
VRAGEN MAKEN
er staat maar één ww in de zin
het is een vorm van
to be
draai onderwerp en pv om
het is geen vorm van to be
staat het ww in
de verleden tijd?
zet did voor de zin
het ww wordt het hele ww
staat er een s
achter het ww?
zet does voor de zin het ww wordt het
hele ww
overige gevallen
zet do voor de zin
6.
Ontkenningen in dePast simple
Ontkenningen met to be:
Je gebruikt was not en were not
I was not on time.
You were not at home.
He/she/it was not very nice.
They/we were not at the cinema
Let op! In gesprekken gebruik je
meestal de korte vormen wasn’t
en weren’t
7.
tel de werkwoorden
en
volghet juiste lijntje
er staan 2 of meer werkwoorden
in de zin
Zet not na de pv
Ontkennend
maken
er staat maar één ww in de zin
het is een vorm van
to be
Zet not na de pv
het is geen vorm van to be
staat het ww in
de verleden tijd?
zet didn’t na het onderwerp
het ww wordt het hele ww
staat er een s
achter het ww?
Zet doesn’t na het onderwerp
het ww wordt het hele ww
overige gevallen
zet don’t na het onderwerp
8.
Ontkenningen met anderewerkwoorden
Je gebruikt didn’t + hele werkwoord:
I didn’t call him again.
You didn’t ask my name.
The horse didn’t want to gallop anymore.
She didn’t drive here all alone.
They didn’t hear her come in.
10.
Must en Should
must+ hele ww
moet(en)
Je vindt ZELF dat iemand iets moet doen
(verplicht)
should + hele ww
zou(den) moeten
Je vindt dat iets eigenlijk zou moeten (advies)
vb. Mother:
“You must clean your room”
“You should see a doctor”
11.
must not +hele ww moet niet/mag niet
should not + hele ww zou niet moeten
vb. You mustn’t park here
Je MAG hier niet parkeren
You shouldn’t park here
Je zou hier niet moeten
parkeren
12.
Now show whatyou know!
(vul in: must / mustn’t of should / shoudn’t)
1. I
2. You
fine!
3. Frank
4. Everybody
5. Anne
6. They
7. You
8. Lily
be on time or the train will be gone.
worry about your exams. You’ll be
sleep more. He looks terrible.
pay taxes.
eat that. It’s bad for her!
go to Brazil. It’s so beautiful there!
have a ticket to get in.
go there. It’s forbidden.