This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52004AE0516
Opinion of the European Economic and Social Committee on the ‘proposal for a Council Regulation amending Regulation (EEC) No. 337/75 establishing a European Centre for the Development of Vocational Training (Cedefop)’ (COM(2003) 854 final – 2003/0334 (CNS))
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding” (COM(2003) 854 def. – 2003/0334 (CNS))
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding” (COM(2003) 854 def. – 2003/0334 (CNS))
PB C 112 van 30.4.2004, pp. 53–56
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
30.4.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 112/53 |
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding”
(COM(2003) 854 def. – 2003/0334 (CNS))
(2004/C 112/16)
De Raad heeft op 16 februari 2004 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het voornoemde voorstel.
De afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 maart 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Greif.
Het Comité heeft tijdens zijn 407e zitting (vergadering van 31 maart 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 99 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd:
1. Hoofdlijnen van het Commissievoorstel
1.1 |
De Commissie heeft op 8 januari 2004 een voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) ingediend. Dit document (1) bevat de voorgestelde tekst tot wijziging van het statuut van Cedefop, een toelichting daarop, alsmede een hoofdstuk met achtergrondinformatie. |
1.2 |
Aanleiding voor de voorgestelde wijziging van de Verordening is de naderende uitbreiding van de EU en het daarmee verband houdende streven om de methoden en het functioneren van Cedefop, in het bijzonder de rol van zijn hoofdorganen (Raad van Bestuur, Dagelijks Bestuur en directeur), daaraan aan te passen. |
1.3 |
In de motivering bij haar voorstel gaat de Commissie uit van:
|
1.4 |
Voornoemd verzoek van het Europees Parlement is ingewilligd met onderhavig document, waarin de Commissie met name voorstelt,
|
1.5 |
Voorts hebben de door de Commissie voorgestelde wijzigingen in het bijzonder betrekking op de volgende statutaire vernieuwingen voor het Centrum:
|
2. Algemene opmerkingen
2.1 |
Cedefop (Thessaloniki), de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Dublin) en het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (Bilbao) hebben met elkaar gemeen dat er in hun bestuur een toonaangevende rol is weggelegd voor de sociale partners, die tot op heden bijna twee derde van het aantal leden van de Raad van Bestuur leveren. Hieruit blijkt welke betekenis de meeste lidstaten hechten aan inspraak van de nationale sociale partners in resp. het sociaal, werknemersbescherming- en beroepsopleidingbeleid. Tegen deze achtergrond is het noodzakelijk en voor de hand liggend dat zij in belangrijke mate worden betrokken bij een solide en verantwoordelijke beleidsvorming op deze terreinen, ook in Europees verband. |
2.2 |
Van deze drie agentschappen met een tripartiet samengestelde Raad van Bestuur is Cedefop de eerste die op verzoek van het Europees Parlement moet worden aangepast. Binnenkort zullen ook beide andere agentschappen (Eurofound en EU-OSHA) een soortgelijke herziening ondergaan. De wijzigingen die m.b.t. Cedefop worden voorgesteld inzake de werkwijze en managementstructuren, zullen derhalve als uitgangspunt dienen voor de aanpassingen van beide andere agentschappen. |
2.3 |
Des te belangrijker is het volgens het EESC dat de ingediende voorstellen zorgvuldig worden bestudeerd, waarbij vooral moet worden uitgegaan van de instandhouding van de inspraak- en participatiemogelijkheden van de sociale partners bij de werkzaamheden, leiding en administratie van het Centrum, omdat zij hun waarde inmiddels hebben bewezen. Er moet zorgvuldig te werk worden gegaan, omdat de geringste verandering in de rol en samenstelling van de bestuursorganen van deze agentschappen gevolgen kan hebben voor de betrokkenheid en inspraakmogelijkheden van de in de Raad van Bestuur vertegenwoordigde groepen. |
2.4 |
De EU-uitbreiding mag in dit verband niet worden aangegrepen om met het oog op kosteneffectiviteit en stroomlijning van de werkmethoden, de rol van de sociale partners in de agentschappen terug te dringen. Veeleer moet er voor een statuut worden gezorgd waarmee het mogelijk wordt om de speciale rol van de sociale partners, die in stand moet worden gehouden, aan de nieuwe situatie aan te passen. |
2.5 |
Terecht wijst de Commissie erop dat bij alle voorstellen tot wijziging van de samenstelling en van de regels voor de leiding over en het management van het Centrum moet worden vastgehouden aan de tripartiete bestuursstructuur en bijgevolg aan de gelijkwaardige participatie van de sociale partners van alle lidstaten, als sleutelfactor voor het succes van de werkzaamheden van het Centrum. Alleen zo immers kan gewaarborgd blijven dat alle belangrijke actoren bij de werkzaamheden van het Centrum worden betrokken en dat daarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit aan systemen en concepten die er op het gebied van beroepsopleiding bestaat. |
2.6 |
Het is belangrijk om te garanderen dat de bestuursorganen ook in de toekomst efficiënt kunnen werken. Hoe begrijpelijk de kostenargumenten betreffende de verwachte gevolgen van de EU-uitbreiding voor de samenstelling van de Raad van Bestuur ook mogen zijn, het EESC vindt dat de herziening niet ten koste mag gaan van de representativiteit van de in de bestuursorganen van het Centrum vertegenwoordigde groepen, de mate waarin zij invloed kunnen uitoefenen en de continuïteit van de participatie, en evenmin tot een minder breed en grondig meningsvormingsproces mag leiden. |
2.7 |
Met deze uitgangspunten voor ogen stemt het EESC in met de meeste voorstellen van de Commissie. Niettemin wil het hieronder een aantal op- en aanmerkingen maken, in de hoop dat hiermee bij de herziening van de Cedefop-verordening rekening zal worden gehouden. |
3. Specifieke opmerkingen
3.1 |
Formele vastlegging van methoden die inmiddels hun waarde hebben bewezen: Bij talrijke voorstellen van de Commissie tot wijziging van de Cedefop-verordening worden methoden van het Centrum die in de praktijk hun waarde reeds hebben bewezen, formeel vastgelegd. Dat geldt vooral voor het werk van het Dagelijks Bestuur, aspecten betreffende de inschakeling van de sociale partners op nationaal en Europees niveau, samenwerking met andere organen van de Gemeenschap, en coördinatie van de werkzaamheden van de groepen die in de bestuursorganen van het Centrum zijn vertegenwoordigd. Het EESC is ingenomen met deze formalisering van „goede praktijken” die tot dusverre vooral een informeel karakter hadden, en spreekt in dit verband de hoop uit dat de formalisering zal leiden tot het veiligstellen en versterken van de tripartiete structuur van het Centrum, alsook tot meer transparantie, efficiency en verantwoordelijkheden. |
3.2 |
Rol van de Europese sociale partners: Het EESC vindt het in dit verband ook een goede zaak dat voor de Europese sociale partners een belangrijke rol in het management van het Centrum wordt weggelegd met de expliciete invoering (in de voorgestelde verordening) van de functie van groepscoördinator, die het recht krijgt om aan de vergaderingen van de Raad van het Bestuur en het Dagelijks Bestuur deel te nemen (5). Bij „Europese sociale partners” moet in de eerste plaats worden gedacht aan het EVV (Europees Verbond van Vakverenigingen) en de UNICE (Unie van Europese industrie- en werkgeversfederaties). Teneinde deze belangrijke rol te onderstrepen stelt het EESC voor om de coördinatoren via een wijziging van artikel 4, lid 5, van de ontwerpverordening ook stemrecht in de Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur te geven. Het zou consequent zijn om deze belangrijke rol van de Europese sociale partners dan tevens formeel vast te leggen door hun inspraak te geven in de aanstelling van personen met een leidinggevende functie binnen het Centrum (directeur, adjunct-directeur). |
3.3 |
Samenwerking met instituten en autoriteiten: Gezien de strategie van Lissabon en het belang daarin van initiële en voortgezette opleiding en levenslang leren, is het EESC ook heel goed te spreken over de vastlegging van de noodzaak om samen te werken met de Europese Stichting voor Opleiding in Turijn (6). Het hoopt dat het er in dit verband niet bij blijft dat beide beroepsopleidingsagentschappen, die ieder hun eigen taak hebben, intensiever met elkaar gaan samenwerken, maar dat hiervan ook een prikkel zal uitgaan voor meer samenwerking en betere coördinatie met andere Europese instituten en autoriteiten op het gebied van initiële en voortgezette opleiding, bv. met de Commissiedienst Eurydice, die zich met het algemeen en hoger onderwijs bezighoudt. |
3.4 |
Minder vergaderingen van de Raad van Bestuur: Met de EU-uitbreiding zal het aantal leden van de Raad van Bestuur toenemen. Om toch voor de vereiste kostenneutraliteit te zorgen, stelt de Commissie voor om het aantal vergaderingen van de Raad van Bestuur terug te brengen van twee naar in beginsel één per jaar (7). Ter motivering hiervan wordt ook gewezen op de nieuwe, strategischere rol van de Raad van Bestuur, die samenhangt met het streven om administratieve bevoegdheden van de Raad van Bestuur over te hevelen naar het Dagelijks Bestuur en de directie. Wanneer de Raad van Bestuur slechts eenmaal per jaar bijeenkomt, brengt dat volgens het EESC echter het gevaar van een minder brede uitwisseling van standpunten tussen de leden ervan met zich mee. Verder is het evident dat het voor de niet in het voortaan uit acht leden bestaande Dagelijks Bestuur (d.w.z. een meerderheid) vertegenwoordigde leden van de Raad van Bestuur moeilijker zal worden om in de tijdspanne tussen de jaarlijkse vergaderingen met elkaar in contact te blijven en een voortdurende informatiestroom op gang te houden. Om deze bezwaren weg te nemen en brede en grondige discussies te waarborgen, stelt het EESC voor,
|
3.5 |
Veiligstelling van de continuïteit van de inspraak: Teneinde de continuïteit van de participatiemogelijkheden van alle leden van de Raad van Bestuur te waarborgen, zijn er volgens het EESC ook flankerende maatregelen nodig om hun beperkte aanwezigheid en de verminderde informatiestroom die met de daling van het aantal vergaderingen samenhangen, te compenseren en tegelijkertijd een breed en diepgaand meningsvormingsproces te garanderen. Het gaat er in dezen vooral om de coördinatie binnen de groepen (regeringen, werkgevers, werknemers) veilig te stellen en de groepscoördinatoren, voor wie in dit verband een belangrijke rol is weggelegd, voldoende mogelijkheden (bv. de mogelijkheid om aparte groepsvergaderingen te houden of het initiatiefrecht op het bijeenroepen van vergaderingen van een uitgebreid Dagelijks Bestuur) en de benodigde middelen te verschaffen. |
3.6 |
Samenstelling van het Dagelijks Bestuur: Wat betreft het voorstel om het Dagelijks Bestuur voortaan uit acht leden te laten bestaan (twee vertegenwoordigers van elk van de groepen en twee vertegenwoordigers van de Commissie) (8) vindt het EESC de grotere rol van de Commissie in dit leidinggevende orgaan opvallend; het had van de Commissie verwacht dat zij deze voorgestelde wijziging in het relatieve gewicht van de belanghebbenden zou motiveren. Het is voor de werking van het Centrum volgens het EESC beslist noodzakelijk dat ook het Dagelijks Bestuur een tripartiete structuur heeft. Daaraan verbindt het EESC de hoop dat de sterkere rol van de Commissie in het uitvoerend orgaan van het Centrum ertoe leidt dat er meer deskundigheid wordt ingebracht. Het gaat ervan uit dat het stemmenevenwicht hierdoor niet wordt aangetast. In dit verband herinnert het EESC aan het voorstel uit het van 2001 daterende actieplan van de Raad van Bestuur van het Centrum om een uitgebreid Dagelijks Bestuur te vormen, bestaande uit een klein aantal permanente leden en verder roulerende leden, teneinde voor een evenwicht te zorgen tussen enerzijds de vereiste efficiency en anderzijds de noodzakelijke breedte van de meningsvorming onder de leden van de Raad van Bestuur. Het EESC pleit ervoor om dit motief weer op te pikken en in de ontwerpverordening in artikel 4, lid 10, ter aanvulling op de voorgestelde bepaling inzake de mogelijkheid van het houden van extra vergaderingen, expliciet ook plaats in te ruimen voor een bepaling op grond waarvan de voorzitter op verzoek van de bestuursleden ook vergaderingen van het uitgebreid Dagelijks Bestuur kan bijeengeroepen. |
3.7 |
Rol van de directeur en positie van een adjunct-directeur: In de ontwerpverordening worden de taken van de directeur in hoofdzaak als volgt vastgelegd: hij/zij vertegenwoordigt het Centrum in rechte, is verantwoordelijk voor de leiding van het Centrum en geeft uitvoering aan de besluiten van de Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur (9). Het EESC vraagt zich af of met deze zeer beknopte definitie van de rol en verantwoordelijkheid van de directeur bij het streven om de interne efficiency op te voeren, wel tegemoet wordt gekomen aan de noodzaak (met het oog op de toekomstige werkzaamheden van het Centrum) om de taken van de directeur, de Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur nauwkeurig en haarfijn af te bakenen. Wat de rol van de directie betreft, acht het EESC het bovendien zinvol om bij de herziening van de Cedefop-verordening de herinvoering van een ook formeel vastgelegde functie van adjunct-directeur serieus in overweging te nemen. Daarmee zou een situatie worden hersteld die in de praktijk ruim twintig jaar lang met succes heeft bestaan, nl. tot aan de wijziging van het statuut in het kader van de verhuizing van Berlijn naar Thessaloniki in 1995, en die heeft bijgedragen tot een soepele participatie van de sociale partners in belangrijke personeelsbesluiten. Bovendien zou hiermee weer worden aangeknoopt met een desbetreffende regeling in het statuut van de Europese Stichting van Dublin die zijn waarde in de praktijk heeft bewezen. Het EESC is hier een sterk voorstander van. Zijn voorstel is dan ook om een wijziging in art 6 van de verordening aan te brengen, die aansluit bij de desbetreffende bepaling in de Eurofound-verordening (10). Voorts acht het EESC het noodzakelijk om in de verordening expliciet vast te leggen dat de aanstellingsovereenkomst voor de directeur hoe dan ook door de voorzitter van de Raad van Bestuur moet worden ondertekend. Dit dient zeker ook te gelden voor de opnieuw in te voeren post van adjunct-directeur, want als zijn/haar aanstelling uiteindelijk van een besluit van de directeur afhankelijk zou zijn, zou dat indruisen tegen de algemeen gangbare praktijk dat met alle belanghebbenden in de Raad van Bestuur rekening wordt gehouden. |
3.8 |
Vastlegging van de prioriteiten op middellange termijn: In artikel 8, lid 1, van de verordening stelt de Commissie voor, de bevoegdheid tot het bepalen van de strategische koers van het Centrum formeel vast te leggen. Deze koersbepaling houdt in dat de Raad van Bestuur, aan de hand van een door de directeur voor te leggen ontwerp, de prioriteiten voor de middellange termijn en het jaarlijkse werkprogramma vaststelt. Ook hierbij gaat het om het formaliseren van een werkwijze die al sinds medio jaren negentig wordt gehanteerd. Het EESC is ingenomen met het hiermee tot uitdrukking gebrachte streven om de Raad van Bestuur voortaan een grotere strategische rol te geven. Het vraagt zich echter nog maar eens af of de voor deze rol noodzakelijke brede meningsvorming en daadkrachtige besluitvorming in de Raad van Bestuur wel kunnen worden gewaarborgd als de Raad van Bestuur slechts één keer per jaar vergadert. De reeds in bovenstaande paragrafen 3.4 en 3.6 bepleite opname van een bepaling in de verordening op grond waarvan vergaderingen van een uitgebreid Dagelijks Bestuur mogelijk worden, zou ook hier uitkomst kunnen brengen. Het EESC heeft er alle begrip voor dat in het programma van het Centrum rekening moet worden gehouden „met de behoeften die door de instellingen van de Gemeenschap als prioritair bestempeld zijn” (11), maar wil er wel op wijzen dat er ook in de toekomst voor moet worden gezorgd dat de resultaten van de activiteiten van het Centrum er niet alleen toe dienen om de Gemeenschapsorganen en de regeringen van de lidstaten hun beleidskoers te helpen bepalen, maar eerst en vooral ook ten goede moeten komen aan de actoren van de nationale beroepsopleidingspraktijk, in het bijzonder de sociale partners in de lidstaten. |
3.9 |
Gelijke kansen: Tot slot juicht het EESC toe dat met de expliciete formele vastlegging van het streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de organen van het Centrum concreet wordt bijgedragen tot inachtneming van het bepaalde in artikel 3 van het EG-Verdrag (12). Het beschouwt dit als een aansporing aan de afvaardigende lidstaten en organisaties van de sociale partners om bij de benoeming van hun vertegenwoordigers de nodige aandacht te besteden aan het genderaspect. Het EESC gaat ervan uit dat met dit aspect ook rekening wordt gehouden in het personeelsbeleid van het Centrum zelf, in het bijzonder bij aanstellingsbesluiten voor personen met een leidinggevende functie. |
Brussel, 31 maart 2004
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
R. BRIESCH
(1) COM(2003) 854 def. – 2003/0334 (CNS).
(2) Het volledige rapport over deze externe evaluatie van Cedefop, de reactie van de Commissie daarop en het door de Raad van Bestuur van het Centrum naar aanleiding van deze evaluatie goedgekeurde actieplan kunnen worden ingezien onder: http://europa.eu.int/comm/education/programmes/evaluation/evaluation_en.html.
(3) Het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding – Cedefop (Thessaloniki), de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden – Eurofound (Dublin) en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk – EU-OSHA (Bilbao).
(4) Zie in het kader van de kwijtingsprocedure in het Europees Parlement doc. A5-0079/2003, punt 28.
(5) Artikel 4, lid 5 van het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75.
(6) Artikel 3, lid 2 van het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75.
(7) Artikel 4, lid 6 van het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75.
(8) Artikel 4, lid 8 van het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75.
(9) Artikel 7, lid 1 van het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75.
(10) Vgl. artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 over de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden: „1. De Directeur van de Stichting en de Adjunct-directeur worden door de Commissie benoemd op basis van een door de Raad van Beheer ingediende kandidatenlijst. 2. De Directeur en de Adjunct-directeur zijn personen die op grond van hun bevoegdheid worden gekozen en die alle waarborgen van onafhankelijkheid bieden. 3. De Directeur en de Adjunct-directeur worden benoemd voor ten hoogste vijf jaar. Hun ambtstermijn kan worden verlengd. ”.
(11) Artikel 8, lid 1 van het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75.
(12) Artikel 4, lid 2 van het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75.